Komt de Deventer handelsgeest uit het Kontor in Bergen?
In de zestiende eeuw behoorden Deventer patriciërsfamilies als Hessel, Hoenraeth, Draeck, Ghemer en Lubeleij tot de Bergenvaarders. Om continuïteit in de bedrijfsvoering te waarborgen, stuurden deze koopmansfamilies hun zonen vaak voor een leertijd van enige jaren naar het Noorse Bergen, waar deze jongens werden ingekwartierd op de Tyske Brücke (Duitse kade) zoals het Kontor in Bergen genoemd werd.
De Duitse kade
De Duitse kade was in Bergen een aparte wijk, een afgezonderde gemeenschap waar zo’n 2000 ruwe, vaak losbandige mannen, met elkaar samenleefden. Vrouwen werden er niet toegelaten. Zelfs met de inwoners van Bergen was er nauwelijks contact. Geen Bergenaar kwam er binnen. Op het afgesloten terrein van de Duitse kade stonden zo’n twintig gebouwencomplexen. Die werden gaarden genoemd. Hier waren de factorijen van de grote handelshuizen uit Lübeck, Rostock en ook uit Deventer gevestigd. Ze bestonden uit bruinrood geteerde huizen van veelal drie verdiepingen, waar telkens zo’n 100 bewoners samenwoonden. Elke gaard had een boede. Dat was het winkelbedrijf van de koopman.
Drie vertrekken
De koopman had hier met zijn knechten, leerlingen en gezellen drie vertrekken: het kantoor, een particulier vertrek en een gemeenschappelijke slaapkamer. Tijdens de lange winters kwam men samen in een apart gebouw, de ‘schütting’. Hier had elke koopman zijn eigen plek, maar stond er onder de kroonluchters op de betegelde vloer een gemeenschappelijke tafel. Het bestuur van dit aparte wereldje werd gevoerd door twee olderluiden en een Raad van Achttien. Zij hadden zowel wetgevende als rechtsprekende macht. Kontore hadden hun eigen wetten om geschillen tussen kooplieden op te lossen. In 1397 kreeg Deventer het recht, dat ook zijn burgers tot olderman verkozen konden worden.
Het koopmansvak
De zonen uit de koopmansfamilies uit Deventer die in Bergen hun opleiding volgden – eerst als leerling, daarna als gezel –, leerden hier het koopmansvak. Ze leerden rekenen en verschillende talen spreken, deden hier de vereiste product- en mensenkennis op en ervoeren in de praktijk de culturele verschillen tussen handelaren uit Noord- en Oost-Europa. Met deze leerzame bagage kwamen ze weer terug naar Deventer of trokken ze naar andere Hanzesteden. Hun succes? Handelsgeest!