Hadden ze in de periode van de Hanze al Hansaplast pleisters?
Je leven niet zeker
Het waren vooral chirurgijns en wondenbinders die zich in de Hanzetijd bezighielden met geneeskundige handelingen, meestal naast hun hoofdberoep van barbier. Ze hadden maar zeer gebrekkige kennis over ziektes en geneeswijzen. Het gevolg was dat ziektes en dood nooit ver weg waren. De pest en lepra drukten een zwaar stempel op de bevolking en stierven er veel kinderen al op jonge leeftijd. Huisvesting was erbarmelijk, hygiëne schoot te kort, water was vaak verontreinigd en er was maar een beperkt aantal middelen beschikbaar om voedsel tegen bederf te behoeden.
Het gevaar op de loer
Overal lag het gevaar op de loer. Maar geneesmiddelen en medicijnen waren niet of nauwelijks voorhanden dus het was oppassen geblazen dat je niet ziek of gewond raakte. Al geloofde men dat Sint-Nicolaas waakte over de zeelieden, op de koggeschepen lag het gevaar van stormen en klippen altijd op de loer. En ook tijdens handelstochten door het uitgestrekte achterland moesten kooplieden waakzaam zijn. Daar hadden rovers het regelmatig gemunt op hun hessenwagens.
Gezondheidszorg
De oudste vermelding van een Deventer gasthuis stamt uit 1267. Het is van het Grote of Heilige Geestgasthuis, dat op de hoek van de Brink en Kleine Overstraat stond. Hier werden reizigers, zwervers maar ook mensen die betaalden voor verzorging, opgevangen. Hier werden ook zieken verpleegd. Uit zulke gasthuizen zijn de ziekenhuizen ontstaan maar ook de verpleeg-en verzorgingshuizen, hotels en pelgrimshuizen van onze tijd.
Vertrouw op God
Apothekers beschikten over de nodige kennis over kruiden en hadden vaak eigen kruidentuinen. Herbert Arentsen was zo’n apotheker. Hij woonde in het midden van de 17de eeuw in het huis De Rozijnenkorf aan de Assenstraat 4. Zijn huis draagt het opschrift: ‘Deo Fidendum, Medis Utendum’, wat zoveel betekent als ‘Vertrouw op God, maar neem voor de zekerheid wel uw medicijnen in’.
Bron beeld: Beiersdorf